VV03 Omslag 600
Februari 224

Tekort aan ­grondstoffen zou circulariteit ­moeten stimuleren

Vrijwilligheid en vrijblijvendheid leveren onvoldoende resultaat

36 01

‘Circulaire installaties’ is een thema dat steeds meer aandacht krijgt in het licht van de schaarsheid van grondstoffen en de klimaatproblematiek. Vanuit de overheid worden handvatten aangereikt en verschillende bedrijven maken ook serieuze stappen, maar van een ‘gemeengoed’ is nog lang geen sprake. Om door te kunnen pakken is het belangrijk dat vooral de aanbodzijde in actie komt, zodat de markt voldoende keuze heeft.

‘Circulariteit’ is een volgend containerbegrip als opvolger (of aanvulling?) op het thema duurzaamheid. Circulariteit gaat ervan uit dat materialen die we voorheen als ‘afval’ beschouwden en ook als zodanig behandelden, nu worden gezien als grondstof voor nieuwe producten. Hiermee raakt circulariteit sterk aan recycling, maar biedt daarbij extra mogelijkheden door volledige producten of juist onderdelen daarvan opnieuw te gebruiken.
Waar duurzaamheid in de huidige tijd voor een belangrijk deel is gelinkt aan energie-efficiëntie en het verlagen van de CO2-uitstoot, richt circulariteit zich ook op dreigende materiaalschaarste. Onze ‘weggooi’-mentaliteit heeft namelijk geleid tot een dreigend tekort aan grondstoffen. In het rapport ‘Study on the critical raw materials for the EU’ van David Peck is een overzicht opgenomen van zogenaamde ‘kritieke materialen’. Hiertoe behoren metalen als koper, aluminium, nikkel en palladium die belangrijk zijn voor de productie van elektromotoren, accu’s en batterijen. Zij vallen in de hoogste risicocategorie waar het de (toekomstige) beschikbaarheid en hiermee de leverbaarheid betreft.

Metaalintensief

Prof.dr.ir. Atze Boerstra, hoogleraar Building Services Innovation bij de faculteit Bouwkunde van de TU Delft, gaat in een van zijn videocolleges op de site van de TU Delft in op circulaire installaties: ‘Het probleem met gebouwinstallaties is dat deze per definitie zeer ‘metaalintensief’ zijn. In termen van gewicht kunnen onderdelen van gebouwinstallaties zoals pv-panelen, ventilatiekanalen of elektrische bedrading en kabelgoten onbeduidend lijken, vergeleken met het totale gewicht van een gebouw. Wanneer je echter de ‘belichaamde milieu-impact’ berekent die verband houdt met de metalen die in deze systemen worden gebruikt, bijvoorbeeld staal, chroom, nikkel en koper, dan ontdek je dat soms meer dan 25 procent van de totale milieu-impact van een gebouw kan worden toegeschreven aan de elektrische en mechanische systemen ervan.’
Die milieu-impact neemt bovendien mogelijk alleen maar toe. Begin 2023 bleek bijvoorbeeld na actualisatie van de milieudata van installaties (zoals warmtepompen), dat de milieukosten stegen. Als oorzaak wordt aangegeven dat nu meer onderdelen, zoals koudemiddel zijn meegenomen in de berekening van de milieukosten. Daarnaast worden de nieuwe concepten en technologieën als oorzaak benoemd. Het gevolg is dat de installaties een dusdanig grote invloed op de score hebben gekregen, dat soms niet meer voldaan kan worden aan de eis in het Bouwbesluit (1,0 kantoor en 0,8 voor woonfuncties).
Kortom, om onze levensstandaard te behouden, is het belangrijk om te transformeren van een lineaire economie – gebaseerd op nemen, maken en weggooien – naar een circulaire economie waarin groei wordt losgekoppeld van materiaalgebruik door deze materialen zoveel mogelijk te hergebruiken met zo min mogelijk bewerkingen. Een serieuze uitdaging.

36 02Tijdens het ontwerp van sporthal Sportpark Meterik (gemeente Horst aan de Maas) is er in het bijzonder aandacht besteed aan een duurzaam en circulair ontwerp. Installaties zijn in het zicht gemonteerd, leidingen zijn losneembaar en de kabeldozen zijn van gerecyclede kunststof. Ook zijn er afspraken

Waar staan we?

Verbeteren van een situatie betekent vaak teruggaan naar de kern en onderzoeken of er in de basis veranderingen zijn door te voeren die helpen om de nieuwe situatie te bereiken. Gaat het om circulaire installaties, dan is er nog een lange weg te gaan. Zoals Boerstra aangeeft: ‘Houden we rekening met circulariteit bij het nemen van ontwerpbeslissingen over elektrische systemen en binnenklimaattechnologie? Ik ben bang van niet, of in elk geval niet genoeg. De meeste professionals in de bouwsector nemen beslissingen nog steeds voornamelijk op basis van het ‘lineaire economie’-denken. Architecten, elektrotechnici en werktuigbouwkundigen komen nog vaak weg met een ‘take-make-waste’-aanpak als het gaat om het ontwerpen van installaties. Dit is niet omdat ze voorbijgaan aan de noodzaak om de milieueffecten van de gebouwinstallaties te minimaliseren. Iedereen denkt aan energie-efficiëntie: het gemiddelde nieuwe of gerenoveerde verlichtings-, koel- of ventilatiesysteem wordt tegenwoordig automatisch geoptimaliseerd als het gaat om de energieprestaties. Maar hoewel het energiegebruik van belang is, vereist de transitie naar meer circulaire praktijken ook een uitgebreider inzicht in het materiaalgebruik. Op dit moment worden de meeste van onze gebouwbeheersystemen nog steeds ontworpen, gerenoveerd, onderhouden en/of geëxploiteerd vanuit energiegebruik, comforteisen en kosten.’

‘Er ligt een uitdaging in het meetbaaR maken van circulariteit’

Werk aan de winkel

De installatiesector is zoekende op welke manier zij ‘circulariteit’ kan toepassen. Onder andere de DGBC (Dutch green building council) heeft een ‘routekaart circulaire installaties’ opgesteld in het kader van de circulaire bouweconomie. Ruben Zonnevijlle van DGBC: ‘De installatiesector legt geen windeieren wanneer het gaat om het besparen van energie in het kader van de energietransitie. Onder meer het toepassen van warmtepompen in plaats van cv, pv-panelen en de vele slimme regelingen, dragen bij aan een lager energiegebruik en hiermee een reductie van de CO2-emissies. Nu circulariteit belangrijk wordt, is het ook noodzakelijk om naar de impact van al deze installaties te kijken op het eerdergenoemde materiaalverbruik. Daarbij ligt er onder meer een uitdaging in het meetbaar maken van circulariteit. Pas wanneer we daar goede modellen voor hebben, is het mogelijk om producten te vergelijken en mede op basis van circulariteit een beslissing te nemen. Voor sommige bedrijven een serieus punt gezien het feit dat ook BREEAM-NL aanstuurt op circulariteit.’
Wat Zonnevijlle betreft, staat de installatiesector echt nog aan het begin en zijn er behoorlijk wat hordes te nemen. ‘Dit begint al bij het ontwerp van een installatie. De praktijk wijst uit dat veel installaties in principe zijn overgedimensioneerd, omdat ze worden berekend op verwachte vraagpieken. Sec gezien een goede aanpak omdat de installatie dan altijd kan leveren. Als je echter genoegen neemt met een iets lagere dekking, dan is hier veel winst te behalen. Daarbij worden ontwerpers in sommige gevallen ook beperkt door ouderwetse wet- en regelgeving, die zou moeten worden aangepast om circulariteit te bevorderen. En tot slot ontbreekt het ons aan voldoende data om mee te kunnen rekenen. We sturen momenteel vooral op CO2-emissies waarvoor inmiddels wel voldoende gegevens beschikbaar zijn. Hebben we het over circulariteit, dan zullen er meer gegevens moeten worden verzameld over de toegepaste materialen in een product. En dat is voor een installatie natuurlijk wel wat complexer dan voor een betonnen heipaal of een houten raamkozijn.’

36 04Door installaties in het zicht te monteren zijn deze beter bereikbaar om eventueel te vervangen of te repareren.

Vraag en aanbod

Het moeizame verloop van de doorvoering van het circulaire denken binnen de installatietechniek wordt ook ervaren door adviesbureau Klictet. Roy Goorden, adviseur duurzaamheid bij Klictet: ‘Ondanks de noodzaak is de branche eenvoudig nog niet zover en dat heeft verschillende redenen. Een altijd belangrijke reden is geld. Waar de circulariteitsambities bij aanvang van een project hoog kunnen liggen, nemen deze gedurende het verloop van het project af vanwege de kosten en moeite die hiervoor apart moet worden genomen. Zeker wanneer de klant uiteindelijk kiest voor de laagste prijs. Daarbij is er het kip-of-ei-probleem, dat er onvoldoende vraag is naar circulaire producten waardoor er aan de aanbodzijde nauwelijks stimulans wordt gevoeld om hieraan te werken. Als er meer duurzame alternatieven beschikbaar zouden zijn, zouden we die kunnen meenemen in de bestekken.’
Om te voorkomen dat materiaalschaarste echt tot problemen leidt, lanceerde de Rijksoverheid het ‘Nationaal Programma Circulaire Economie 2023 - 2030’. Dit document gaat in op de verdere uitwerking van het ambitieuze klimaatdoel voor de circulaire economie. Bij aanvang werd onder meer aangegeven: ‘Het circulaire-economiebeleid is tot op heden vooral gericht op vrijwilligheid en vrijblijvendheid. Om onze ambitie te verwezenlijken zijn meer richtinggevende en dwingende maatregelen nodig. We zetten daarom in op een mix van beprijzende, normerende en stimulerende maatregelen. De overheid moet de economische, fysieke en sociale omgeving zodanig inrichten dat het voor bedrijven en burgers logisch, makkelijk en eerlijk wordt om te kiezen voor duurzame, circulaire producten.’

Pijn

Peter Boer, voormalig business development manager bij SPIE en inmiddels gepensioneerd, was bijna zijn hele werkende leven al betrokken bij duurzaamheid en circulariteit. Hij onderschrijft de conclusie van de Rijksoverheid dat vrijwillig en vrijblijvend onvoldoende is om circulariteit op gang te brengen. ‘Het gebrek aan circulariteit heeft voor een belangrijk deel te maken met gedrag en gemakzucht. Kabels hergebruiken is geen enkel probleem, maar kost meer tijd en moeite dan ze nieuw bij de fabriek te bestellen. Bouwprojecten – of het nu nieuwbouw of renovatie is – worden uitgevoerd op basis van de laagste offerte. Bij renovatieprojecten krijgen de openbare ruimtes ledverlichting, maar in veel kelders en op zolders hangt vaak nog gewoon oude tl-verlichting. Je ziet het ook bij de verplichting van statiegeld op blikjes en petflesjes; een verwacht retourpercentage van 75 procent werd een schamele 30 procent. Allemaal voorbeelden waarbij enerzijds ambities zichtbaar zijn, die echter mislukken door gedrag en gemakzucht.’
Oplossingen ziet hij enerzijds in inderdaad de wet- en regelgeving die partijen meer ‘dwingt’ richting circulair, maar anderzijds ook in de uitdaging om circulariteit aantrekkelijker te maken. ‘Ook hier geldt het aloude dogma: als mensen moeten veranderen moeten ze het óf leuker vinden óf de oude situatie moet pijn doen. Bijvoorbeeld financieel. Wat mij betreft kan de installatiesector hierin zelf een rol spelen door goed te leren rekenen om zo de voordelen van circulariteit voor het voetlicht te brengen. Weet daarbij dat circulariteit vooral ontstaat bij creatievelingen. Heb je zulke medewerkers in huis, stimuleer ze dan. Of ga op zoek buiten het bedrijf en werk samen om zo het vliegwiel op gang te brengen.’

36 05De R-ladder geeft de mate van circulariteit aan en kent zes treden die verschillende strategieën van circulariteit weergeven.

De R-ladder

De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) publiceert op haar website de ‘R-ladder voor circulaire economie’. De R-ladder geeft de mate van circulariteit aan en kent zes treden die verschillende strategieën van circulariteit weergeven. Hoe hoger op de ladder, hoe meer grondstoffen worden bespaard en hoe circulairder de strategie is.
De aanpak is vergelijkbaar met de trias energetica: voorkom de noodzaak om energie te gebruiken, verminder deze noodzaak en gebruik zoveel mogelijk hernieuwbare energie. De eerste twee stappen gaan dan ook in op het verminderen van het grondstoffenverbruik door een product niet te kopen of toe te passen. Dit valt onder het kopje ‘Refuse en Rethink’ (R1). Niet kopen hangt samen met het overbodig maken van de functie waarvoor het product bedoeld is. Een product in het kader van comfort kan betekenen: neem genoegen met minder comfort of vul het op een andere manier in. Maar ook: is het noodzakelijk een hele nacht de gevel van een pand te verlichten; is het nodig om de kelder te verwarmen? Ook is het mogelijk om producten met elkaar te delen via bijvoorbeeld een (online) platform, zodat het niet onnodig door veel partijen wordt aangeschaft.
In R2 volgt de strategie om het materiaalverbruik te verminderen of om gebruik te maken van andere materialen (gerecycled of biobased) waar schaarste geen rol speelt.
R3 en R4 richten zich op het verlengen van de levensduur van producten en onderdelen. Een goed voorbeeld van een sector waar hergebruik inmiddels goed zijn weg vindt, is de bouwsector. Hier zijn inmiddels databases beschikbaar waarin ‘sloopafval’ is opgenomen dat kan worden gebruikt voor nieuwe gebouwen. Ook bepaalde architectenbureaus richten zich volledig op circulair bouwen en weten de weg te vinden naar bestaande materialen om deze vervolgens opnieuw te gebruiken. Voor installaties is hiervan nog geen sprake. R4 gaat in op het repareren, opknappen, reviseren en hergebruiken van producten. Waar het ‘vroeger’ heel normaal was om producten te repareren en eventueel te upgraden omdat er eenvoudig het geld niet was om alles nieuw te kopen en tijd voor vakmanschap in overvloed, heeft de wegwerpmaatschappij die daarna ontstond de focus op reparatie behoorlijk vervaagd. Met de hernieuwde focus op circulariteit neemt de interesse voor reparatie weer toe.
De laatste twee treden (R5 en R6) tot slot zijn een laatste ‘redmiddel’, wat betekent dat afgedankte materialen zoveel mogelijk worden verwerkt tot nieuwe grondstoffen met het liefst dezelfde waarde, maar eventueel ook een laagwaardige kwaliteit. De recyclingindustrie is hierin al relatief ver. Als er geen andere keuze meer is, wordt afval verbrand met terugwinning van energie. In het kader van circulariteit blijven bedrijven hier het liefst zo ver mogelijk vandaan.

Tekst: ing. Marjolein de Wit - Blok
Fotografie: ABB, Fibertec, Klictet